Faillissement maakt eerdere samenstellingsverklaring nog niet misleidend

Een RA kan louter omwille van een eerder gegeven continuïteitsverklaring niet aansprakelijk worden gehouden voor de schulden van een later failliet verklaard bedrijf, oordeelt de Accountantskamer.

Bron: Accountancy van morgen 

Een bakkersbedrijf gaat in juli 2018 failliet. De verhuurder van het pand waarin de onderneming gevestigd was, dient samen met een leverancier een klacht in bij de Accountantskamer. De RA die de jaarrekeningen heeft samengesteld, heeft namelijk bij de cijfers over 2016 – die destijds ook aan de verhuurder ter hand zijn gesteld – verklaard ‘dat de veronderstelling van continuïteit reëel is’.

Geen bedreiging

Het resultaat van de onderneming was over 2016 bijna € 60.000 negatief en de kortlopende schulden overstegen eind dat jaar de totale activa met bijna € 120.000. Maar dat is geen bedreiging voor het voortbestaan ‘bij voortzetting van de huidige betrokkenheid van de financiële partners’. ‘De grondslagen voor de jaarrekening zijn derhalve op continuïteitsbasis opgesteld’, aldus het jaarverslag, dat op 8 november 2017 is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

Schuld RA?

Begin 2018 wil de verhuurder wel de huurovereenkomst aanpassen na verificatie van de financiële situatie van het bedrijf en de staat van het pand. Zover komt het niet: in juli wordt faillissement uitgesproken. De verhuurder fronst de wenkbrauwen en vraagt zich ook af of het accountantskantoor iets valt te verwijten. In januari had de RA nog laten weten dat het bedrijf de jaarcijfers niet wilde verstrekken. De leverancier dient eind 2018 een vordering in bij de curator van ruim € 70.000. Ook de leverancier vindt dat er sprake is van onjuiste en onvolledige voorlichting. Samen met de verhuurder stelt hij het accountantskantoor aansprakelijk.

Klachten

Bij de tuchtrechter betogen ze dat de RA een misleidende jaarrekening heeft opgesteld en de indruk heeft gewekt dat de bakker een solvabele partij was. De verhuurder klaagt verder dat de RA heeft gezegd dat de bakker de jaarcijfers niet aan de verhuurder wilde geven, terwijl dat wel was afgesproken.

Alleen faillissement maakt verklaring niet onjuist
Maar de Accountantskamer stelt vast dat de klagers niet hebben toegelicht waarom de samenstellingsverklaring onjuist zou zijn. ‘Uit de enkele omstandigheid dat de bakkerij in juli 2018 failliet verklaard is kan dat niet worden afgeleid. Dat kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheden die tot het faillissement hebben geleid, omdat die, zoals betrokkene (de RA, red.) gemotiveerd naar voren heeft gebracht, ten tijde van het samenstellen van de jaarrekening niet bekend noch te voorzien waren.’

Misleiding niet aangetoond

Verder is evenmin aangegeven hoe een medewerker van het accountantskantoor begin 2016 precies de indruk heeft gewekt dat de continuïteit van de bakker geborgd was. ‘Het feit dat de schuld van de vennootschap toen al was opgelopen en de vennootschap meer dan twee jaar later failliet is verklaard, biedt voor het standpunt van klaagsters naar het oordeel van de Accountantskamer niet voldoende grondslag. Daarnaast heeft betrokkene dit verwijt betwist en naar voren gebracht dat de medewerker tijdens het overleg geen actieve rol heeft gehad, geen bemoeienis heeft gehad met een betalingsafspraak die zou zijn gemaakt en geen financiële informatie, die overigens ook niet beschikbaar was, heeft verstrekt.’ Ook begin 2018 is niet aantoonbaar een onjuiste schijn van de financiële situatie gewekt, concludeert de tuchtrechter.

Plicht opdrachtgever is niet plicht van accountant

Het achterhouden van de jaarcijfers kan tot slot ook niet aan de RA worden tegengeworpen. ‘Het mag zo zijn dat op de bakker een contractuele verplichting rustte om de jaarrekening 2016 aan verhuurder te verstrekken, maar dat brengt niet met zich dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij de verhuurder heeft laten weten dat de bakker de jaarrekening 2016 niet wilde verstrekken.’

De klacht is ongegrond.

 

nieuwsoverzicht